Hoe de monniken van Ter Doest de verdwenen zwinhaven Monnikerede zijn naam gaven
Monnikerede is Ć©Ć©n van de verdwenen zwinhavens. Enkel de stille velden rond Damme en Hoeke herinneren aan wat ooit een stadje en haven was in een ver verleden. Niet enkel de monniken verdwenen, maar ook hun haven. Enkel het vroegere wapenschild van Monnikerede herinnert nog aan de monniken en het kleine havenstadje.
Wapenschild van Muenikerede of Monnikerede op de kaart van Pieter Pourbus uit 1571 in Groeningemuseum Brugge- bron: Heraldy.wiki.com
Foto's: ligging Monnikerede op kaart - foto's van de toestand vandaag - bron: Zwinproject UGent
Er wordt wel eens geschreven dat de St.-Kwintensabdij van Vermandois (nabij St-Quentin in Frankrijk) de reden is waarom Monnikerede zijn naam kreeg omdat de abdij tussen 1089 en 1300 het tiendenrecht in Oostkerke bezat, maar als Lissewegenaar moet ik dit betwisten. Het waren de monniken van Ter Doest. Auteur A. Van Speybrouck schreef dit al in het tijdschrift Biekorf in 1896 (het Tijdschrift De Biekorf kan je online via deze website raadplegen).
De abdij van Ter Doest van Lissewege had bezittingen in Monnikerede.
Sinds 1237 hadden de monniken āĆ©Ć©n lijne land bij de dijk van Monnikeredeā en na 1247 een huis in het stadje. De Sint-Kwintensabdij had er geen bezittingen. Auteur Van Hollebeke die in 1863 een boek Lissewege, son Ć©glise et son abbaye schreef vermeldt dat Willem van Oostkerke in 1219 de abdij Ter Doest benadeeld had met goederen en dat er hierbij ook bloed was vergoten. Toen was Willem van Oostburg er abt. Het ging om een gracht in Monnikerede (toen Municarede of Munnikerede). De abdij, de abt van Ter Doest was ondertussen vervangen door Salomon van Gent, verlangde van Willem van Oostkerke dat hij als boetedoening zich voor de geestelijke zou verontschuldigen en vergiffenis vragen op een bepaalde zondag. En dit niet zomaar, maar naakt, een bijl en roede dragend in het bijzijn van 25 dienaren. Dit moest gebeuren als de bevolking van Oostkerke naar de kerk was bij de ingangsdeur van de kerk zodat voldoende mensen het tafereel konden aanschouwen. Wat een spektakel zou dat geweest zijn.
Foto: Sint-Quintinuskerk te Oostkerke - bron: Wikimedia
Maar helaas. Johannes, de zoon van Reinbertus (welke speciale namen waren er toch in die tijd) van Damme, bewees dat hij de eigenaar was van het onroerend goed en dat hij, nu ze er toch over bezig waren, de gracht maar schonk aan Ter Doest. Jammer voor wie graag een evenement had gezien na de mis op zondag in Oostkerke.
De monniken van Ter Doest uit Lissewege hadden een aanlegplaats nodig in Monnikerede
De Sint-Kwintensabdij bezat dus al vanaf 1089 tiendenrechten in Oostkerke, terwijl de abdij van Ter Doest maar in 1174 werd opgericht. Maar waarschijnlijk had de Sint-Kwintensabdij zijn tienden al uitgeleend rond 1200 waardoor ze geen aanlegplaats meer nodig hadden in Monnikerede. Dat de abdij van Ter Doest dus een gracht in eigendom kreeg in Monnikerede kan wijzen op de noodzaak voor een aanlegplaats. Ook in Brugge bezaten de monniken een refugehuis aan de Potterierei (waar nu het Grootseminarie is), wellicht om dezelfde reden: nl. een aanlegplaats. Kwestie van zich vlug te kunnen transporteren over het water. En milieuvriendelijk, alhoewel men toen al automatisch veel ecologischer leefde dan nu :-). Deze twee eigendommen waren wel verpacht door de monniken om geld in het laatje te brengen voor de abdij, want ook toen was het leven duur.
De vaarroute van de monniken van Ter Doest uit Lissewege vanuit het Zwin
Er bestaat geen eensgezindheid hoe de monniken van Ter Doest vanuit het Zwin naar de abdij voeren. Damme was de voorhaven van Brugge, rond 1180 was de Reie gedolven zodat schepen tot in Brugge konden doorvaren. De Reie stond in verbinding met de Ieperleet. Van de Ieperleet tot Zwankendamme werd rond 1200 de Lisseweger Ede (het huidige Lisseweegs Vaartje, lees ook dit blogartikel) gegraven. Om naar de abdij te kunnen varen, werd de Doestarm door de monniken gegraven, een zijgracht uit het Lisseweegs Vaartje. Dus voeren de monniken via de Reie, de Ieperleet, de Lissewegener Ede en de Doestarm. De waterloop in Monnikerede of het Oude Zwin waren niet geschikt als vaarweg omdat zij eerder dienden als afwateringskanaal nadat de Reie tussen Brugge en Damme was gedolven.
Kaarten met de hydrografie rond Lissewege - bron: COORNAERT, M., "Bijdrage tot historische hydrografie van de streek rondom Brugge", via Ugent.
De monniken van Ter Doest uit Lissewege haalden hun vis in Monnikerede
In 1687 werd een huldewerkje uitgegeven ter ere van abt Martinus CollĆ©, de abt van Ter Duinen die de kapel van Ter Doest toen liet bouwen. Heel het verhaal over de oorsprong van de kapel van Ter Doest kan je lezen op de website van Ter Duinen via deze link. In het huldewerkje staat een rijmpje in dat verwijst naar de naamgeving van het stadje Monnikerede: āDaer eertijds toeloop was van Meunicken ter Ree Tot vanghen van den Visch, ghelijck het oude Waepen Uytwyst van Meunick-ree sy waeren Schippers-Knapen "
De monniken van Ter Doest waren Cisterciƫnzers. Zij mochten geen vis eten. Daarom aten zij veel vis. De oude monniken zouden zich omkeren in hun graf moesten ze weten dat er nu grote biefstukken gegeten worden op hun vroeger abdijdomein (zie deze link naar Hostellerie Ter Doest). Gelukkig kan je daar ook vis eten of de monniken zouden komen spoken :-).
Het stadje Monnikerede had het monopolie (dit noemde men ook de stapel of het stapelrecht) op de handel in gedroogde vis. Men sprak dan ook van de viswegels van Ter Doest, de Doestweg. Dit was de weg die de monniken te voet of te paard aflegden naar Monnikerede om zich te bevoorraden met vis. Deze weg zou rond 1270 ontstaan zijn onder abt Cleywaert. Deze weg of wegel is ook terug te vinden in oude kaarten (bijv. van wateringen Reigaartsvliet of kerklanden te Oostkerke). De monniken gingen de Koolkerkepoort in Damme om langs de Romboutswervedijk naar Monnikerede te gaan.
Afbeelding: historische reconstructie van Monnikerede rond 1400 - bron: Zwinproject Ugent.
Waarom gingen de monniken vanuit Lissewege niet per boot naar Monnikerede?
Omdat men dan twee sluizen moest passeren, wat meer tijd kostte dan per paard of te voet te gaan. Timemanagement was ook bij de monniken van Ter Doest al aan de orde. Dus kan je wel besluiten dat de monniken vooral om vis kwamen in Monnikerede. Daarom hadden ze er wellicht ook een huis, als rustplaats als ze daar waren. Maar dit zal wellicht wel niet de oorzaak zijn van de naam Monnikerede.
Foto: zegel van Monnikerede rond 1300 - bron: Heraldy.wiki.com
De viswegel van Ter Doest
De viswegel van ter Doest naar Damme en Monnikerede, later Doestweg genoemd, zal vooral een weg voor voetgangers en paarden zijn geweest. De wagenwegen waren in natte perioden immers meer slijkstraten die bijna onbegaanbaar waren.
Een Doestweg was geen private weg voor de monniken alleen, maar werd ook gebruikt door de gewone bevolking. Alleen de Doestweg tussen Mesdambrug en Ameline- of Pyckavetsbrug was wellicht eigendom van ter Doest. Veel wegen in de polders liepen naast of dichtbij een waterweg. Vaak zijn het later kerkwegen of kerkwegels geworden die je nog kan terugvinden in de Atlas van de Buurtwegen uit 1845 (via deze link kan je deze Atlas der Buurtwegen van West-Vlaanderen raadplegen).
De monniken moesten 5 waterlopen met bijhorende bruggen over om Monnikerede te bereiken: over de Dudzeelse Watergang (Knekersheulbrug), de Eevoorde (heule onder de weg naar Kruisabeele), de Ronsaartader (o.a. de Scheelwerheulbrug), het Oud Zwin (de Pyckavetsbrug, de Mikhembrug en Koolkerkebruggen) en de Scheure (de Mesdambrug). Maar doordat er bruggen werden afgebroken, verlegd of totaal verdwenen, vooral deze over het Oud Zwin, zijn er uiteindelijk meerdere Doestwegen ontstaan.
Je kan een kaartje met deze waterlopen bekijken op het vorig blogartikel.
De vermoedelijke oorsprong van de naam Monnikerede
De naam Monnikerede werd al gebruikt voor de gracht met dezelfde naam aan de abdij van Ter Doest was toegekend, dus moet de oorsprong van de naam nog ouder zijn. Volgens auteur Dekeyser moet je Monnikerede verstaan als Monniker-Ede, dus verwijzing naar een ede, een afwateringssloot. In het oud-Nederlands betekent rede overigens aanlegplaats. Dat maakt dan weer wel zin. Zoals je in een vorig blogartikel kon lezen waren er problemen met de afwatering in het noorden van Brugge na de bouw van de dijken Uitkerke-Koudekerke-Hoeke-Damme. Zeker in de omgeving van de abdij van Ter Doest dat laaggelegen was en vaak te kampen had met te veel water. Je hebt er dan ook een stuk grond die Meunnikkenmoere (moere=moerassig, drassig gebied), werd genoemd.
De afwatering was gericht naar Monnikerede, wat het water deed verder stromen naar het Zwin. De Grote Vliet was de enige waterloop waarlangs het water uit de landerijen van Ter Doest kon vertrekken (de Lisseweger Ede was nog niet gegraven). Deze Grote Vliet werd Ć©Ć©n van de drie armen van de in 1219 geschreven Monniker-Ede of de Ede van de Monniken. De monnik in het wapenschild van Monnikerede vond dus wellicht zijn oorsprong bij de abdij van Ter Doest die het water uit haar landerijen langs de waterloop Monniker-ede naar het Zwin zag afgevoerd worden. Zo kon het stadje dat ten noorden van de samenvloeiing van het Zwin en de Monnikerede ontstond de naam overnemen van de waterloop Monniker-Ede.
Als dat geen reden is om de tentoonstelling over de verdwenen Zwinhavens te bezoeken. En als je de streek bezoekt bij valavond, op een mistige avond, zie je misschien in de nevelen de monniken langs een viswegeltje naar de verdwenen zeehaven wandelen om vis te gaan kopen.
Bronnen:
DEKEYSER, R., āBij het vignet op de omslag (deel 2), Rond de poldertorens, 1972, 26-45.VAN HOLLEBEKE, L., Lisseweghe, son Ć©glise et son abbaye, Brugge, 1863.
COORNAERT, M, "Bijdrage tot historische hydrografie van de streek rondom Brugge", via Ugent.