Een bijdrage van Kevin Declercq over zijn overgrootvader Emiel Tavernier. Wie het volledige verhaal van Emiel wilt lezen, Kevin heeft een mooi boek geschreven over het leven van zijn grootvader: 'Van piot tot verzetsstrijder'. Als je het boek wilt kopen, stuur een mailtje naar visitlissewege@gmail.com en ik bezorg het aan Kevin.
Emiel Tavernier (1892 ā 1966), oud-strijder en politiek gevangene
Op 30 maart 1892 werd Emiel Tavernier geboren als 3de van 18 kinderen. Tijdens zijn kindertijd vertoeft hij bij zijn moeder Joanna Theresia Verheye in hun woning langs de toenmalige Dudzeelse steenweg. Zijn vader Constant verdient de kost als blikslager.
Emiel volgt les in de gemeentelijke jongensschool in de Stationsstraat tot zijn 11de of 12de jaar. Daarna gaat hij in de leer bij zijn vader en wordt metaalbewerker.
Tijdens een dorpskermis maakt hij kennis met Adronie, dochter van Lodewijk Dezutter uit Ruddervoorde. Op 8 juli 1914 treedt hij met haar in het huwelijk.
In het najaar van 1914 ontvlucht hij de oorlog en trekt naar Frankrijk. Hij wilde niet werken voor de Duitsers. Na twee jaar duikt zijn naam op in de archieven van een Belgische wapenfabriek in Le Havre. Tot april 1918 maakt hij er wapens en munitie voor de soldaten aan het front. Diezelfde maand wordt hij opgeroepen voor militaire dienst. Na een medische keuring vertrekt hij naar het opleidingskamp voor Belgische infanteristen in Le Mans. In het kamp van Auvours wordt hij in minder dan 4 maanden tijd klaargestoomd voor de strijd. Met het 16de linieregiment vertrekt hij in augustus 1918 naar het front.
Tussen eind september en begin november 1918 vecht hij met zijn regiment mee in de frontlinie. De strijd voert hem van Boezinge, over de heuvelrug van Passendale naar Moorslede. Na een rustperiode in Koksijde vecht het regiment een laatste slag uit aan het Schipdonkkanaal. Begin november is het pleit beslecht. Op 11 november wordt de wapenstilstand ondertekend.
Eind januari 1919 mag Emiel naar huis. Hij is dan 27 jaar oud. Samen met zijn vrouw Adronie betrekt hij een woning in de Hoogstraat (nu Lisseweegs Vaartje). Na een tussenstop in de autogarage van zijn broer Frans, gaat Emiel werken als smid in het atelier van de Cokesfabriek. Een job die hij de rest van zijn leven zou uitoefenen.
Tussen 1920 en 1931 kreeg het gezin 5 kinderen. Judith, Rudolf, Marie-Jeanne, Roger en Anna. Roger is nog geen jaar oud wanneer hij overlijdt ten gevolge van astma.
In mei 1940 vallen Duitse troepen Belgiƫ binnen. Samen met zijn gezin blijft Emiel in Lissewege wonen. Ondanks de strikte regels van de bezetting kan Emiel zijn werk in het atelier hervatten. In 1942 sluit hij zich aan bij het verzet. Hij saboteert de machinerie van de Cokesfabriek en wordt bewaarder van munitie en springstoffen die het verzet aldaar heeft verstopt. Op 15 januari 1944 wordt hij adjunct groepsoverste.
Begin februari 1944 wordt de groep geĆÆnfiltreerd en verraden. Alle verzetsleden worden gearresteerd behalve de beide leiders. Op 7 maart wordt Emiel gedagvaard in een lopend onderzoek. Hij gaat naar Brugge en wordt er gearresteerd op verdenking van sabotage en verzetspraktijken. Ondanks de slagen en verwondingen bekent hij niet. In afwachting van het proces wordt hij opgesloten in het Pandreitje, de stadsgevangenis van Brugge. Op het proces worden 6 van zijn kompanen veroordeeld tot de doodstraf. Ze worden op 20 mei 1944 gefusilleerd in Oostakker. Voor de anderen wacht een onzeker lot in de gevangenissen, werk- en concentratiekampen van nazi-Duitsland.
Op 22 mei 1944 wordt Emiel per vrachtwagen overgebracht naar de gevangenis van Sint-Gillis. Na twee maanden wordt hij, samen met de anderen, op een trein gezet richting Polen. De meesten zouden nooit meer thuiskomen.
In de strafgevangenis van Gross Strehlitz worden de gevangenen ingezet in de nabijgelegen kalkgroeven. Eind september 1944 wordt Emiel geselecteerd om te werken in het subkamp Laband, zoān 80km van Krakau, Ć©Ć©n van de beruchtste werkkampen van nazi-Duitsland. Een reusachtige wapenfabriek waar kanonnen en obussen worden gemaakt. Emiel moet er werken in een tweeploegenregime. Van 6u ās morgens tot 18u ās avonds op een bord soep en wat roggepap.
Begin januari 1945 besluiten de Duitsers om de kampen in het oosten op te ruimen en de gevangenen over te brengen naar het meer westwaarts gelegen concentratiekamp Buchenwald. Op 22 januari 1945 wordt Emiel met enkele honderden gevangenen te voet naar Neisse gebracht. Een helse 10-daagse tocht door sneeuw en wind, in temperaturen ver onder het vriespunt, enkel gehuld in wat dekens. Voedsel is er nauwelijks en sneeuw lest de dorst. Bij aankomst hebben de verzwakte en half bevroren gevangenen er een tocht van 140km op zitten. 161 van de 446 gevangenen zijn omgekomen van honger, koude en uitputting.
Op 5 februari komen de overlevenden, na een 580km lange reis in open treinwagons, aan in Buchenwald. Op het perron staat de SS hen op te wachten. Onder het geschreeuw van de soldaten kruipen de gevangenen uit de wagon en worden naar het kamp gedreven. Langs de kant van de weg moeten ze op hun knieƫn zitten met de handen achter het hoofd. EƩn voor ƩƩn worden ze geregistreerd. Persoonsgegevens, opleiding, kwalificaties, talenkennis, lichaamsbeschrijving, alles wordt zorgvuldig genoteerd.
Eenmaal in het kamp moeten de gevangenen zich volledig uitkleden. Ze worden geschoren van kop tot teen, ontluisd in een bad met een zoutoplossing en ingeƫnt tegen tyfus. In zijn blauw en wit gestreepte plunje met nummer 86899 wordt Emiel ondergebracht in blok 47, een stenen barak van twee verdiepingen. De volgende ochtend moeten de gevangenen verzamelen op het plein. In weer en wind, soms uren lang, worden ze geteld. Sommigen krijgen lijfstraffen te verduren. Uiteindelijk vertrekken de ploegen naar hun werkplek. Emiel wordt toegewezen aan het bouwkommando dat instaat voor de aanleg van een autosnelweg.
Het zware werk, koude nachten en het tekort aan voeding beginnen snel hun tol te eisen. Emiel wordt ziek en moet enkele dagen in de ziekenboeg verblijven. Zijn toestand verbetert echter niet. Begin maart wordt hij overgeplaatst naar het kleine kamp. Hier wordt hij aan zijn lot overgelaten.
Elke ochtend dezelfde gruwel. De lijken van zij die ās nachts waren gestorven moeten naast de deur worden opgestapeld. De stank is ondraaglijk. ās Avonds krijgt men een stuk brood en een waterige mix dat voor soep moet doorgaan. Emiel verzwakt verder en valt ruim 20kg af in Ć©Ć©n maand tijd. Net als de rest wordt hij een levend skelet die nog amper op zijn benen kan staan. Enkel zijn wilskracht houdt hem overeind.
Op 11 april 1945 wordt het kamp bevrijd door de Amerikanen. Net op tijd. In de voormalige SS barakken wordt Emiel verzorgd door de medische dienst van het Amerikaanse leger. Na een maand is hij voldoende aangesterkt om naar huis te kunnen gaan. Na 424 dagen keert hij naar huis terug, zoals hij zichzelf altijd beloofd had.
Op 5 mei 1945 stapt Emiel door de straat waar zijn huis staat en waar zijn gezin op hem wacht. Hij is vel over been en weegt amper 36kg.
Met de hulp van de dokter herstelt hij van zijn beproeving en gaat eind 1946 terug aan de slag in de Cokesfabriek. Hij leidt verder een eenvoudig en gelukkig leven en ziet zijn kinderen en kleinkinderen groot worden. In 1966 verhuist hij naar wat zijn geboortehuis was geweest. Hij overlijdt er op 1 juni 1966. Hij was 74 jaar oud.